·

sounder (EN)
zelfstandig naamwoord

Dit woord kan ook een vorm zijn van:
sound (bijvoeglijk naamwoord)

zelfstandig naamwoord “sounder”

enkelvoud sounder, meervoud sounders
  1. geluidsbron
    The alarm system was equipped with a loud sounder to alert everyone in case of a fire.
  2. telegraafontvanger (specifiek voor het overbrengen van telegraafberichten door geluid)
    The telegraph operator listened intently to the clicks of the sounder to decode the message.
  3. dieptemeter (voor het meten van waterdiepte)
    The captain used a sounder to measure the depth of the water before anchoring the ship.
  4. peillood (persoon die de diepte meet, ook bekend als loodsman bij het peilen)
    The sounder on board took regular depth measurements to ensure we were navigating safely.
  5. rot (groep wilde zwijnen)
    We spotted a sounder of wild boar foraging in the forest clearing.