zelfstandig naamwoord “room”
enkelvoud room, meervoud rooms of ontelbaar
- kamer
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She walked into the room and closed the door behind her.
- ruimte
There isn't enough room in the car for everyone.
- ruimte (mogelijkheid)
There is room for improvement in your performance.
- kamer (slaapkamer)
He went to his room to study.
- kamer (verblijf)
She rented a room near the university.
- aanwezigen
The room fell silent when he started speaking.
werkwoord “room”
infinitief room; hij rooms; verleden tijd roomed; volt. deelw. roomed; ger. rooming
- wonen
During college, she roomed with her best friend.
- onderbrengen
They roomed the new employee with a more experienced colleague.