werkwoord “produce”
infinitief produce; hij produces; verleden tijd produced; volt. deelw. produced; ger. producing
- creëren
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The factory produces over a thousand cars every month.
- tonen
At the traffic stop, the officer demanded that the driver produce her driver's license and registration.
- produceren (in de context van films, shows of uitzendingen)
She produced a documentary on climate change that won several awards.
zelfstandig naamwoord “produce”
enkelvoud produce, ontelbaar
- landbouwproducten (zoals fruit, groenten, en soms inclusief zuivel en vlees)
The local market is filled with fresh produce, including apples, carrots, and homemade cheese.