zelfstandig naamwoord “prep”
enkelvoud prep, meervoud preps of ontelbaar
- voorbereiding
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
We did some prep before the meeting to ensure everything went smoothly.
- huiswerk
She spent the evening doing her prep for school.
- voorbereidingsschool
He attended a prestigious prep in the countryside.
- prepper (iemand van een voorbereidingsschool)
The preps at the party were wearing blazers and khakis.
werkwoord “prep”
infinitief prep; hij preps; verleden tijd prepped; volt. deelw. prepped; ger. prepping
- voorbereiden
She needed to prep the ingredients before cooking.