peer (EN)werkwoord, zelfstandig naamwoord
werkwoord “peer”
infinitief peer ; hij peers ; verleden tijd peered ; volt. deelw. peered ; ger. peering
- turenMeld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.Squinting through the fog, she
peered ahead, trying to make out the shape of the distant lighthouse.
zelfstandig naamwoord “peer”
enkelvoud peer , meervoud peers of ontelbaar
- leeftijdsgenootAt the new school, Sarah quickly made friends with a group of
peers who shared her love for soccer. - gelijkeIn the scientific community, researchers often seek feedback from their
peers to ensure the accuracy of their findings. - edelman (in de context van adelstitel verleend door een monarch)The king invited all the
peers to the royal banquet to discuss the future of the kingdom. - vluchtige blikCurious about the noise, she took a quick
peer through the window and saw a cat playing in the garden.