·

native (EN)
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “native”

basisvorm native, niet-vergrotend
  1. moedertaalspreker
    Maria speaks English with such fluency and ease because she is a native speaker.
  2. inheems (in de zin van vertrouwd met de omgeving waarin men is geboren of altijd heeft geleefd)
    London is my native city.
  3. inheems (betrekking hebbend op de oorspronkelijke bewoners van een regio)
    The native Australians, known as Aboriginal people, have a rich cultural heritage that dates back thousands of years.
  4. inheems (voorkomend in een specifiek gebied zonder menselijke introductie)
    The dandelion, though widespread, is not native to North America but was introduced from Europe.
  5. in de natuurlijke staat gevonden
    Gold is often found in its native state, not mixed with other elements.
  6. native (specifiek ontworpen voor een bepaald systeem of architectuur)
    The app runs faster because it was developed with native support for Android devices.

zelfstandig naamwoord “native”

enkelvoud native, meervoud natives of ontelbaar
  1. inboorling
    Maria is a native of Brazil, having been born and raised in Rio de Janeiro.
  2. oorspronkelijke bewoner
    The natives of Australia are known as Aboriginal Australians.
  3. moedertaalspreker
    Maria is a native, so she teaches Spanish at our local community center.