·

junior (EN)
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “junior”

basisvorm junior (more/most)
  1. junior (lager in rang of positie)
    He was promoted from a junior clerk to a senior manager.
  2. junior (gebruikt in sporten voor mensen onder een bepaalde leeftijd)
    She participated in the junior championship.
  3. met betrekking tot het derde jaar van de middelbare school of universiteit
    She is excited about her junior year abroad.

zelfstandig naamwoord “junior”

enkelvoud junior, meervoud juniors
  1. een student in het derde jaar van de middelbare school of universiteit
    As a junior, he finally declared his major in physics.
  2. leerling
    He'll become a junior next year when he turns 8.
  3. een werknemer zonder enige ervaring
    The task would be too difficult for a junior.
  4. junior
    William Jones Junior followed his father into law.
  5. junior (zoon)
    Can I leave junior with you?