·

happen (EN)
werkwoord

werkwoord “happen”

infinitief happen; hij happens; verleden tijd happened; volt. deelw. happened; ger. happening
  1. plaatsvinden
    A surprise party happened at my office for the boss's birthday.
  2. toevallig gebeuren (gebeuren met het element van toeval)
    I happened to find a $20 bill on the sidewalk this morning.
  3. toevallig tegenkomen (gebeuren in de zin van 'iets tegenkomen')
    While hiking, we happened upon an old, abandoned cabin in the woods.