·

fellow (EN)
zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord “fellow”

enkelvoud fellow, meervoud fellows
  1. kerel
    While walking home, I chatted with a cheerful fellow selling flowers.
  2. een lid van een hogeschool of universiteit dat lesgeeft of onderzoek doet
    After his PhD, he became a fellow at the university to continue his studies.
  3. een lid van een professionele of wetenschappelijke vereniging
    She was honored to be named a fellow of the Royal Society of Chemistry.
  4. kameraad
    The hikers depended on their fellows during the long trek.
  5. arts in opleiding (na specialisatie)
    The new cardiology fellow is learning specialized procedures at the hospital.

bijvoeglijk naamwoord “fellow”

basisvorm fellow, niet-vergrotend
  1. gebruikt om iemand te beschrijven die dezelfde activiteit uitvoert als jij
    She quickly made friends with her fellow travelers on the tour.