·

expect (EN)
werkwoord

werkwoord “expect”

infinitief expect; hij expects; verleden tijd expected; volt. deelw. expected; ger. expecting
  1. verwachten
    She expects her package to arrive by noon.
  2. eisen
    She is expected to arrive on time.
  3. in verwachting zijn (specifiek gebruikt wanneer een vrouw of koppel een baby verwacht)
    Sarah's been feeling tired lately because she's expecting her first baby in the spring.