·

exhaust (EN)
werkwoord, zelfstandig naamwoord

werkwoord “exhaust”

infinitief exhaust; hij exhausts; verleden tijd exhausted; volt. deelw. exhausted; ger. exhausting
  1. uitputten
    The long hike through the mountains exhausted the whole group.
  2. uitputten (tot niets overblijft)
    They exhausted all their savings to renovate the house.
  3. uitputten (grondig bespreken)
    We exhausted this topic, so let's move on.
  4. gas, lucht of vloeistof vrijlaten of afvoeren
    The vacuum cleaner exhausts dust and air through its filter.
  5. uitputten (in de chemie, alle oplosbare stoffen uit iets verwijderen met behulp van oplosmiddelen)
    The chemist exhausted the plant material to extract its active compounds.

zelfstandig naamwoord “exhaust”

enkelvoud exhaust, meervoud exhausts of ontelbaar
  1. uitlaat
    The mechanic told me that the exhaust on my car needs to be replaced.
  2. uitlaatgassen
    Breathing in car exhaust can be harmful to your health.