·

deposit (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “deposit”

enkelvoud deposit, meervoud deposits
  1. storting
    She makes a deposit every month into her savings account.
  2. aanbetaling (geld gegeven als een eerste betaling of om iets te reserveren)
    They paid a deposit to reserve the wedding venue.
  3. borg (geld gegeven als zekerheid voor een geleend voorwerp, teruggegeven wanneer het voorwerp wordt teruggegeven)
    You'll receive your deposit back when you return the rented tools.
  4. afzetting
    Geologists found significant deposits of copper in the area.

werkwoord “deposit”

infinitief deposit; hij deposits; verleden tijd deposited; volt. deelw. deposited; ger. depositing
  1. geld op een bankrekening storten
    He deposited $500 into his checking account.
  2. deponeren
    She deposited her luggage at the hotel front desk.
  3. een stof of materiaal achterlaten na beweging
    The wind deposited sand over the road.