·

consist (EN)
werkwoord

werkwoord “consist”

infinitief consist; hij consists; verleden tijd consisted; volt. deelw. consisted; ger. consisting
  1. bestaan uit
    A healthy diet consists mainly of fruits, vegetables, and whole grains.
  2. bestaan in (voornamelijk gebruikt wanneer iets voornamelijk uit een bepaald iets bestaat)
    The job consists mainly in answering phone calls and replying to emails.