·

carpet (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “carpet”

enkelvoud carpet, meervoud carpets of ontelbaar
  1. tapijt
    The living room was decorated with a beautiful Persian carpet.
  2. laag (als een tapijt)
    In autumn, the ground was covered by a carpet of fallen leaves.
  3. (slang, vulgair) de schaamhaar van een vrouw
    He made an inappropriate joke about her carpet.

werkwoord “carpet”

infinitief carpet; hij carpets; verleden tijd carpeted; volt. deelw. carpeted; ger. carpeting
  1. tapijt leggen
    They carpeted the entire house in soft wool.
  2. bedekken (als een tapijt)
    The hillside was carpeted with wildflowers.