baby (EN)

zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “baby”

1. baby
   Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.

   She cradled the baby in her arms and sang a lullaby.
2. jong
   The mother duck led her babies to the pond.
3. jongste
   Being the baby of the family, he always gets his way.
4. schatje
   Don't worry, baby, everything will be fine.
5. babe (term gebruikt om iemand aantrekkelijk aan te spreken)
   Hey baby, interested in a dance?
6. geesteskind
   The garden is his baby; he spends hours tending to it.
7. huilebalk
   Stop being a baby and try the roller coaster.
8. groentje
   As a baby in the world of finance, she had a lot to learn.

bijvoeglijk naamwoord “baby”

1. piepklein
   The farmer harvested baby carrots for the gourmet market.

werkwoord “baby”

1. vertroetelen
   She babies her younger brother, doing everything for him.
2. vertroetelen (met veel zorg behandelen)
   He spent hours babying his garden to keep it perfect.