·

used (EN)
werkwoord, bijvoeglijk naamwoord

Dit woord kan ook een vorm zijn van:
use (werkwoord)

werkwoord “used”

used (heeft slechts één vorm)
  1. deed iets regelmatig in het verleden maar doet het nu niet meer
    She used to go jogging every morning before work.

bijvoeglijk naamwoord “used”

basisvorm used, niet-vergrotend
  1. gebruikt
    I don't want this jacket anymore; it's too used and worn out.
  2. tweedehands
    They saved money by purchasing a used textbook for the class.
  3. gewend (geraakt)
    After a few weeks of practice, he became used to the new software at his job.