·

together (EN)
bijwoord

bijwoord “together”

together (more/most)
  1. samen (op dezelfde locatie of tijd, of met iemand anders)
    The band members practiced together every Friday evening.
  2. verenigd (samengevoegd tot één geheel of groep)
    She mixed the ingredients together to make the cake batter.
  3. verbonden (door een wederzijdse verbintenis, zoals in een romantische relatie)
    Paula and John have been together since last year.
  4. aaneengesloten (zonder pauze of onderbreking, onophoudelijk doorgaand)
    The baby slept for eight hours together, much to the relief of her parents.