·

they (EN)
voornaamwoord

voornaamwoord “they”

they, them
  1. zij, ze
    The kids are playing soccer in the park; they seem to be having a great time.
  2. hij of zij (als het geslacht niet bekend is)
    Someone left their phone on the table; I hope they come back for it soon.
  3. men (als het gaat om mensen in het algemeen, vaak gebruikt om algemene meningen of overtuigingen uit te drukken zonder te specificeren wie 'zij' zijn)
    They always tell you to eat your vegetables if you want to grow up strong and healthy.