zelfstandig naamwoord “tense”
enkelvoud tense, meervoud tenses
- tijd
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
In English, we use different tenses to talk about actions that happened yesterday, are happening now, or will happen tomorrow.
bijvoeglijk naamwoord “tense”
basisvorm tense (more/most)
- gespannen
Before his speech, John felt so tense that his hands were shaking.
- strak
The rope was so tense that it felt like it could snap at any moment.
- gespannen (in een situatie waar mensen zich veel zorgen maken of boos zijn)
The situation was tense as everyone awaited the boss's decision on layoffs.
werkwoord “tense”
infinitief tense; hij tenses; verleden tijd tensed; volt. deelw. tensed; ger. tensing
- spannen
Feeling nervous, she tensed her shoulders, making them stiff.