·

scissors (EN)
zelfstandig naamwoord, zelfstandig naamwoord

Dit woord kan ook een vorm zijn van:
scissor (werkwoord)

zelfstandig naamwoord “scissors”

scissors, alleen meervoudig
  1. schaar
    He used scissors to cut out the patterns for his project.
  2. schaar (handgebaar in steen-papier-schaar)
    She threw scissors, but her opponent chose rock and won the round.

zelfstandig naamwoord “scissors”

enkelvoud scissors, meervoud scissors
  1. schaar (in gymnastiek, een oefening of beweging waarbij de benen heen en weer bewegen als schaarbladen)
    The gymnast performed scissors on the pommel horse with perfect form.
  2. Schaar (in worstelen, een greep waarbij een worstelaar zijn benen om de tegenstander wikkelt)
    He secured a tight scissors around his opponent's waist.
  3. schaar (bij het schaatsen, een techniek waarbij één voet voor de andere wordt geplaatst in een glijdende beweging)
    She practiced the scissors to improve her balance on the ice.
  4. schaar (in de luchtvaart, een defensieve manoeuvre in luchtgevechten die bestaat uit een reeks scherpe bochten)
    The pilot used a scissors to evade the enemy fighter jet.