werkwoord “invest”
infinitief invest; hij invests; verleden tijd invested; volt. deelw. invested; ger. investing
- investeren
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She invested her savings in the stock market to grow her wealth.
- investeren (tijd of moeite)
He invested countless hours studying for his exams.
- installeren (formeel)
The bishop was invested with his new role during the ceremony at the cathedral.
- macht geven
The constitution invests the president with the authority to veto laws.
zelfstandig naamwoord “invest”
enkelvoud invest, meervoud invests
- invest (in de meteorologie, een gebied met verstoord weer dat wordt gevolgd voor mogelijke ontwikkeling van een tropische cycloon)
Meteorologists tracked the invest carefully as it could develop into a hurricane.