·

inventory (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “inventory”

enkelvoud inventory, meervoud inventories of ontelbaar
  1. voorraad (alle goederen of producten die een bedrijf op voorraad heeft)
    The warehouse keeps track of its inventory to make sure products are always available.
  2. inventaris (een gedetailleerde lijst van artikelen die op voorraad zijn)
    When she found out that the object is no longer available, she crossed it out in the inventory.
  3. Inventarisatie (de handeling van het maken van een lijst van artikelen op voorraad)
    The company performs an inventory of the store's products every month.
  4. inventaris (in videogames, de verzameling voorwerpen die een spelerpersonage bij zich draagt)
    You can find the key in your inventory to unlock the door.
  5. inventaris (in de taalkunde, de volledige set van klanken of symbolen die in een taal worden gebruikt)
    The phoneme inventory of this language is small compared to others.

werkwoord “inventory”

infinitief inventory; hij inventories; verleden tijd inventoried; volt. deelw. inventoried; ger. inventorying
  1. Inventariseren (een lijst maken van alle artikelen of goederen die op voorraad zijn)
    The staff will inventory the warehouse before the new shipment arrives.