exercise (EN)

zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “exercise”

1. oefening (lichamelijke activiteit gedaan om het lichaam sterker of gezonder te maken)
   Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.

   Regular exercise can help prevent many health problems.
2. oefening (een taak of activiteit die helpt om een vaardigheid te oefenen of te verbeteren)
   The students completed the grammar exercises in their textbooks.
3. -oefening (in combinatie, een activiteit in een bepaald veld, vaak als zinloos beschouwd)
   The government performed an exercise in accounting that did not help the economy in any real way.
4. uitoefening
   The exercise of his authority was met with resistance.
5. oefening (een militaire trainingsactiviteit die de simulatie van operaties omvat)
   The army conducted joint exercises with other NATO forces.
6. ceremonie
   The commencement exercises will honor all the graduating students.

werkwoord “exercise”

1. sporten
   He exercises every morning by jogging around the park.
2. uitoefenen
   She decided to exercise her right to remain silent.
3. trainen
   You should exercise your mind by learning new things.
4. oefenen (in het leger, troepen trainen of dril geven)
   The soldiers were exercised in the use of the new equipment.
5. verontrusten
   The uncertainty of the situation is exercising everyone involved.