werkwoord “cost”
infinitief cost; hij costs; verleden tijd cost; volt. deelw. cost; ger. costing
- kosten (geld)
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The repair for my bike cost me $120.
- kosten (verlies)
Ignoring the warning signs cost him his job.
- kosten (iets onaangenaams)
This mistake is going to cost me another meeting with the manager.
werkwoord “cost”
infinitief cost; hij costs; verleden tijd costed; volt. deelw. costed; ger. costing
- begroten
She costed the project at around $500, considering all the materials needed.
zelfstandig naamwoord “cost”
enkelvoud cost, meervoud costs of ontelbaar
- uitgave
- kosten (prijs)
The cost of her college education will be around $40,000 per year.
- een negatief effect
Skipping meals to lose weight can come at the cost of your overall well-being.