zelfstandig naamwoord “car”
enkelvoud car, meervoud cars
- auto
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She drives her car to work every morning through heavy traffic.
- wagon (in een trein)
They relaxed in the sleeper car during the overnight journey.
- liftkooi
The elevator car was crowded during rush hour at the office building.
- cabine (in een kabelbaan)
From the cable car, we could see the entire city below.
- karretje (in een attractie)
We screamed with excitement as our car zoomed down the roller coaster track.