·

both (EN)
lidwoord, voornaamwoord, voegwoord

lidwoord “both”

both
  1. beide
    Both apples are ripe and ready to eat.

voornaamwoord “both”

both
  1. allebei
    Do you see them? Both are doctors.

voegwoord “both”

both
  1. zowel ... als (gebruikt om elk van de twee in een verklaring op te nemen)
    Both the cat and the dog were sleeping peacefully.