·

beauty (EN)
zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord “beauty”

enkelvoud beauty, meervoud beauties of ontelbaar
  1. schoonheid
    The beauty of the sunset left everyone on the beach in awe.
  2. schoonheid (een persoon, vaak gebruikt voor vrouwen)
    The entire room paused to admire the beauty who entered with an air of grace and confidence.
  3. pracht (een object dat zeer aangenaam of indrukwekkend is)
    The sunset over the ocean was a beauty, with its vibrant colors spreading across the horizon.
  4. toonbeeld (een opmerkelijk of extreem voorbeeld)
    She found a rare stamp in the attic, a true beauty that collectors would envy.
  5. het mooie (het ideale of meest voordelige aspect)
    The beauty of her plan was that it solved three problems with one simple action.